Eerst dacht ik dat ik stierf van pijn en verdriet.
Ik schreeuwde het uit!
Steeds meer verkrampte ik. Ik kreeg geen lucht meer.
Ik kon niet leven met het idee dat jij gewoon leefde,
maar mij niet meer wilde zien.
Het voelde alsof ik was vermoord, maar ik was niet dood.
Ik ging in de rouw.
De rouw om jou.
Maar ook jij was niet dood.
Telkens voelde ik nog een messteek in mijn lijf.
Jij was mij aan het vermoorden. Aan het uitbannen uit jouw hoofd.
Iedere keer als ik jou voelde ging ik steeds meer een beetje dood.
Maar ik wilde leven! Ik wilde niet sterven.
Ik dacht ook dat ik jou beetje bij beetje kon vermoorden.
Weg uit mijn gedachtes. Meer en meer.
Maar wat vermoord wordt, blijft.
Wat sterft is niet meer.
En toen besefte ik dat ik jou moest laten sterven.
Geen water en aandacht meer.
Niet om jou te vermoorden, maar om mij weer te laten leven.
En zo stierf je.
In mijn hoofd en in mijn lijf.
Maar wel voor altijd in mijn hart.
